Als je in het donker lang genoeg keek, ging je steeds beter zien. En wilde je iets specifieks bekijken, dan moest je je blik naast het voorwerp richten. Ik trainde mezelf als ik eigenlijk moest slapen. De knopjes op de stereotoren, mijn Coca-Cola-flesjes, zelfs de blokjes van het Lego-kasteel zag ik ’s nachts haarscherp. Steeds sneller verdween het pikkedonker als mijn moeder het licht uitdeed. Ik vond mezelf een nachtninja, met mijn ogen als geheime wapen.
Maar hier had ik niks aan mijn superkracht. Ik wist zeker dat mijn ogen open waren, maar het bleef zwart. Ik zag alleen dezelfde lichtvlekjes die je ziet als je je ogen sluit. Mijn linkerhand voelde gruis, rechts was iets stoffigs te voelen. Een spinnenweb, het nest van een ander dier? Ik deed nog meer mijn best, maar zag niks.
Ik probeerde te tellen, zodat ik wist hoelang ik hier al lag. Maar twee keer raakte ik na honderd de tel kwijt en de tijd verdween. Ik lag op mijn buik om mijn hoofd niet te stoten, maar ook de ruimte was weg. Ik voelde alleen de druk van mijn lichaam op de bodem, mijn lichaam dat steeds zwaarder werd. Stenen duwden in mijn buik, mijn benen duwden in de grond, mijn hoofd lag op mijn armen, die dat bijna niet meer konden houden.
Als je niks kunt zien, wordt de rest scherper. Je voelt meer, je hoort meer. Boven mij klonken voetstappen, zo zwaar dat ik bang was dat de vloer het niet zou houden. Ik probeerde nog stiller te liggen, want ik was de beste verstopper van de wereld.
Maar wat als ze mij niet kónden vinden? Ik wist het zeker, ik lag hier al een uur. Ik wist niet eens meer waar de uitgang was. Ik dacht voor me, maar was ik wel helemaal omgedraaid toen ik mijn plekje had gevonden? En hoe groot is het hier eigenlijk? Ik had geen muur gevoeld toen ik hier was gaan liggen en als ik mijn armen uitstak kwam ik alleen maar lucht tegen.
De kruipruimte was een donker heelal geworden.
—
Ik volg deze winter het Schrijfcafé van Jan van Mersbergen. Dit stuk is tijdens de eerste bijeenkomst geschreven. De opdracht was een personage op een verlaten plaats te laten zijn. Ik moest in de eerste persoon tegenwoordige tijd schrijven.