Mia deed haar sjaal om. Het vroor, ook al was het officieel lente, en ze moest drie kilometer door de sneeuw fietsen.
Over drie dagen was het vijf jaar geleden dat Mia door de politie gebeld werd en in een diep donker hol viel. Het had tijd gekost de uitgang te vinden, eruit te kruipen. De eerste zon deed pijn, haar tranen bleven stromen en ze viel weer terug. Maar ze vond de uitgang steeds sneller, bleef korter binnen en als ze nu terugkeek, vond Mia dat ze het in de tussentijd best goed voor elkaar had gekregen. Ze had weer iets van een leven.
Ze had Famke voor het eerst bij Oranjepop gezien, ze had haar voor het eerst na een optreden aangesproken en ze hadden bij een punkband voor het eerst gezoend. Famke en Mia bezochten elke week een concert, dat was het kloppend hart van hun relatie. Zodra ze niet meer samen naar een optreden konden, was het over, wisten ze.
Voor Mia naar buiten ging, controleerde ze of ze het kaartje bij zich had. Ze pakte de sleutel van het haakje aan het prikbord en zag de stapel ongebruikte concertkaartjes hangen. Al vijf jaar verliepen deze avonden hetzelfde. Ze zou naar de stad fietsen. Onderweg een frietje eten, dan de fiets onder het station stallen. Ze zou het laatste stukje lopen, zich moeten haasten om op tijd te zijn. Dat was met Famke niet anders geweest.
Maar ze haastte zich niet meer. Haar passen werden trager naarmate ze dichter bij de zaal kwam. Ze zou net na het begin van het optreden de straat inlopen en zichzelf voorhouden dat het nu toch te laat was om naar binnen te gaan. Ze zou niet achter de laatste mensen in de rij gaan staan, maar ver daarvoor omdraaien en terug naar haar fiets gaan. Het kaartje zou ze aan het prikbord hangen.
Want als ze niet meer samen bij een optreden stonden, was het over, wist ze.
Er was iets anders, dacht Mia, toen ze de fietsenstalling uitkwam. Haar hand in haar linkerzak wroette naar het kaartje en hield het vast. De auto’s op de weg zoefden zachtjes, de stemmen van de mensen waren gedempt. Mia hield niet van kou, maar wel van deze witte wereld, waarin ellende net wat zachter was. Alles was lichter.
Mia hoefde zichzelf niet te vertragen, de aangestampte gladheid dwong haar voorzichtiger te lopen, met meer aandacht haar voeten neer te zetten. Haar ogen zochten naar grip op de grond, haar hoofd hield zich bezig met haar evenwicht.
Pas toen ze vlak bij het concertgebouw kwam, zag ze dat er geen rij stond. Er waren geen opgetogen stemmen, er heerste geen haast om binnen te komen. Mia liep tot de ingang. De deur was open, binnen stonden drie mensen aan de bar. Willem tapte een biertje en keek met een schuin hoofd haar kant op. Mia wilde wegduiken, maar ze zag al een brede grijns zijn baard opentrekken. Hij gaf het biertje snel aan een van de mannen, kwam naar buiten en gaf haar een knuffel. “Je bent er,” fluisterde hij in haar oor. “Zo vroeg ook.” Hij geleidde haar voorzichtig naar binnen, pakte twee glazen en gaf haar een biertje. Mia draaide met haar jas aan licht onrustig op de barkruk. Ze wist niks te zeggen. Uit de zaal klonk de soundcheck.
Willem tikte met zijn glas het hare aan, dat met haar hand eromheen nog op de bar stond. Ze proostten in stilte.
Mia keek op haar telefoon. 20:08. De klok thuis stond nog op wintertijd.
Uit het leven van… zijn volledig fictieve verhalen. Elke gelijkenis met bestaande personen of gebeurtenissen berust op louter toeval.