Tien kilometer. Keer twee. Keer vijf dagen in de week. Op de fiets. Naar school.
Frits conditie was met sprongen vooruit gegaan, net als zijn tijd. Hij beschouwde de ochtendrit als een goede warming-up voor ’s middags. Want dan ging hij steevast los. Zeker sinds hij een ligstuurtje had gemonteerd, had hij minuten gewonnen. Zijn PR stond nu op 16:13.
’s Ochtends hield hij het tempo redelijk hoog, maar steady. Hij kon bij aankomst wel douchen, deed dat ook, maar Frits wilde niet als een hijgende buffel aankomen. Bovendien reden er dan te veel mensen op het fietspad en moest hij regelmatig inhouden. Toch waande Frits zich ook dan een echte wielrenner. Als hij vanuit de hoogte zichzelf bekeek, zag hij niet die spijkerbroek en ook niet de fietstas op zijn bagagedrager, maar een man in lycra op het snelste materiaal. Een machine met krachtige dijen, die met een soepele tred over het asfalt schoot. Hij dacht alleen aan het fietsen, voor andere zaken was geen plaats.
Toen Frits op een ochtend weer frisgedoucht door de gang naar de klas liep, sprak Wouter uit B1G hem aan. “Meneer Dremmeldijk, wat fietst u hard! Maar ik heb u toch mooi vijf kilometer bijgehouden net! Ik word later denk ik wel profwielrenner.”
“Moet je doen, jongen.” Frits glimlachte en zag in Wouter zichzelf twintig jaar jonger weghuppelen. Op naar de middagtraining.
Uit het leven van… zijn volledig fictieve verhalen. Elke gelijkenis met bestaande personen of gebeurtenissen berust op louter toeval.