“Tja,” zei José nog voordat we naar Canada vertrokken. “Ik denk echt dat ik in januari een week naar Nederland moet. Immers, voor na ons Canada-avontuur heb ik nog geen werk en echt waar, het orthopedencongres is de uitgelezen mogelijkheid om een beetje te netwerken.”
“Leuk,” zeiden Koosje Jans en ik in koor.
“Kan ik iedereen weer zien,” riep Koosje Jans.
“Kan ik een weekje naar de zon,” riep ik.
“Niks daarvan,” riep José. “We hebben maar geld voor één vliegticket en dus kan alleen ik gaan.”
“Maar dat betekent dat ik mijn vriendjes in Nederland niet zie! En opa en oma niet. En opa en oma niet. En al mijn tantes en mijn ooms en neefjes en nichtje niet,” mopperde Koosje Jans.
“Maar dat betekent dat ik de hele dag aan huis gekluisterd ben. Dat ik een hele week Koosje Jans moet verzorgen. Elke dag koken. Elke avond thuisblijven. En alles,” mopperde ik.
“Tja,” zei José. “Er zit niks anders op.”
“Eén voorwaarde,” stelde ik. “Dat je met een baan weer thuiskomt.”
En zo zwaaiden Koosje Jans en ik vorige week maandag José uit. Een zware week dat het werd. Koosje Jans mocht de hele week op Josés plek logeren. We maakten sneeuwengelen. We aten bij de IKEA. We bakten pannenkoeken en Koosje Jans at de overgebleven pannenkoeken op als ontbijt en lunch. Als Koosje Jans op school was, ging ik sporten. Binnen fietsen, schaatsen op het kanaal. We belden met Nederland. We speelden met de sneeuw. We stampten in de plassen. Koosje Jans luisterde boek na boek na boek. Ik dronk ’s avonds lekkere whisky en nam een knabbeltje. Koosje Jans ging naar rhytmic gymnastics en ik applaudiseerde. En we hadden vooral echt heel veel lol samen.
Daarom heb ik de voorwaarde voor thuiskomst iets afgezwakt. José hoeft niet per se een baan te hebben; ook met een stapel wielrentijdschriften mag ze wel naar huis.